Bewijs van extreme zelfkastijding bij non

Vastgebonden aan ringen rond armen, handen, nek en benen


Wetenschappers hebben het archeologisch bewijs gevonden van extreme zelfkastijding bij een non. Dat gebeurde bij de opgraving van een Byzantijns klooster op een afstand van drie kilometer ten noordwesten van de Oude Stad van Jeruzalem. Het gebouw was van de vijfde tot zevende eeuw in gebruik.

De archeologen vonden een skelet van een persoon die aan ringen was vastgebonden. Onderzoekers van het Weizmann Institute in Rehovot gebruikten een nieuwe technologie om het biologische geslacht van het skelet te identificeren. Dat deden ze door middel van onderzoek op eiwitten die in het tandglazuur aanwezig zijn. Ze concludeerden dat het skelet hoogstwaarschijnlijk toebehoorde aan een vrouw.

Het gaat om het eerste archeologische bewijs van zware ascese door een non dat ooit is gevonden. Tot nu toe waren dergelijke praktijken slechts bekend uit teksten.

Speciaal eerbewijs verdiend

Dr. Yossi Nagar, Zubair ’Adawi en Kfir Arbiv van de Israëlische Oudheidkundige Dienst zeggen dat de vrouw werd gevonden onder het altaar van een kerk, in een apart graf dat aan haar was toegekend. Ze had daarmee een speciaal eerbewijs verdiend. De vrouw was vastgebonden aan twaalf tot veertien ringen rond de armen en handen, vier ringen om de nek, en zeker tien ringen om de benen. Aan de ringen zaten bovendien ijzeren schijven die op de buik waren geplaatst.

Het vastketenen betrof geen marteling of straf waaraan monniken en nonnen werden onderworpen. Uit historische bronnen blijkt dat het een van de –ongebruikelijke– manieren was waarmee ze zelfkastijding uitoefenden. Het idee was dat als hij of zij zich niet slechts verre hield van genoegens, maar ook het lichaam kastijdde, om de ziel een hoog geestelijk niveau te laten bereiken.

Dragen van zware gewichten

De hoofden van de opgraving, Zubair ‘Adawi en Kfir Arbiv, zeggen dat uit historische bronnen bekend is de geestelijken zich allerlei vormen van zelfverzaking oplegden. Daartoe behoorden langdurige vastenperiodes, het omwikkelen met ijzeren kettingen en andere voorwerpen, het vastbinden aan rotsen, of aan apparaten waardoor men moest blijven staan en niet meer kon slapen, het dragen van zware gewichten, het terugtrekken in kleine ruimtes als torens, grotten of cellen, in hangende kooien of op de toppen van pilaren en zelfs op boomtoppen. Sommige monniken leefden onder de open hemel en stelden hun lichaam bloot aan de elementen of bleven volledig bewegingloos op één plek. In zeer extreme gevallen gooiden monniken zichzelf in het vuur of voor roofdieren.


 De opgegraven non bleek vastgebonden aan kettingen.

De oosterse monastieke beweging toentertijd werd beïnvloed door het neoplatonisme en de gnostiek. Zo ontstond er een dualistische opvatting waarbij het lichaam als slecht werd beschouwd en de geest als goed. Terugtrekking uit de wereld hielp het vlees te kruisigen en een geestelijk leven te ontwikkelen door meditatie en ascetische handelingen.

De betreffende non kwam waarschijnlijk uit Syrië, waar ze over de praktijk hoorde. Ze besloot zich bij de gemeenschap van monniken en nonnen aan te sluiten die uit het hele Byzantijnse Rijk kwamen en zich in de regio Jeruzalem vestigden. Ze kan ook een plaatselijke non zijn geweest.

Tientallen jaren geleden vond archeoloog Elena Kogan-Zahavi in een voormalig klooster tussen Jeruzalem en Bethlehem al het skelet van een monnik die aan kettingen vastgebonden was.


Kfir Arbiv van de Israëlische Oudheidkundige Dienst graaft een mozaïekvloer op.


Foto’s: Yoli Schwartz, Israëlische Oudheidkundige Dienst

Een versie van dit artikel sond ook in het Reformatorisch Dagblad.

search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close