Het Jeruzalemse Hinnomdal heeft een slechte reputatie. Het dal werd in het Grieks ‘Gehenna’ genoemd. In de eerste eeuw zagen christenen en Joden deze vallei als een plek van vuur en verwoesting. De naam verwees naar de eeuwige straf.
Hoe kwam dit fraaie gebied in Jeruzalem aan zo’n negatieve naam? Daarvoor zijn verschillende redenen. Het laagste punt in de vallei is tevens het laagste punt bij de toenmalige stad. De vallei vormt daarmee het begin van de woestijn en de woestijn staat voor de dood. Verder werden er in dit dal misdaden gepleegd. Afgodendienaars offerden op de offerplaats Tofet (‘brandplaats’) kinderen aan Moloch (2 Koningen 23:10).
Wandelpad
Deze gruwelen zijn vandaag moeilijk voor te stellen. Het fraaie wandelpad biedt niet alleen een mooi uitzicht op de vallei zelf, maar ook op de Berg Sion en de Olijfberg.
In de Byzantijnse tijd (AD 324-640) werd de zuidhelling van het Hinnomdal gebruikt als begraafplaats voor christelijke pelgrims. Ook in de middeleeuwen bleef het gebied in gebruik als een begraafplaats voor vreemdelingen. In 1143 bijvoorbeeld begroeven de hospitallers, een groep in de tijd van de kruisvaarders, hier zo’n 50 mensen per dag.

Onuphrius
Het pad voert langs rotswanden en brengt ons naar het klooster van Onuphrius. Het klooster werd in 1874 gebouwd over verschillende grafstelsels. Het klooster heeft zijn naam te danken aan een heilige die in de vierde of vijfde eeuw als heremiet in de woestijn van Egypte woonde en bekend stond om zijn baard die tot aan zijn voeten reikte. Volgens een bron uit de dertiende eeuw had hij zijn graf in dit gebied.
Een zuster doet de deur open en brengt ons naar een grot uit de Tweede Tempelperiode (536 v.Chr. tot 70 AD). Deze grot, waar volgens de traditie de apostelen zich verborgen nadat Jezus werd gevangengenomen, is veranderd in een kapel waar de nonnen dagelijks bidden. Achterin de kapel bevindt zich een doorgang naar een gravenstelsel, dat in de tijd van de Tweede Tempel in gebruik was.
Een Dorisch fries bevindt zich boven de ingang met acht vierkante vlakken met afbeeldingen van druiven en bladerkransen. Sommige onderzoekers geloven dat de kunstenaars zich hebben laten inspireren door de decoraties op de nabij gelegen Tempelberg.

Door de Perzen vermoord
In het klooster bevindt zich nog een andere grafspelonk, die eveneens uit de tweede tempelperiode dateert. Deze is normaal gesproken gesloten voor bezoekers. De beenderen die zich hier bevinden zijn volgens de nonnen van christenen die in 614 door de Perzen werden vermoord en van mensen die stierven in de tijd van de kruisvaders.
Het klooster, en het gebied er om heen, staat ook bekend als Akeldama, oftewel bloedakker. Eusebius (260-339) is de eerste die meldt dat hier zich het stuk grond bevond, dat werd gekocht van Judas’ verradersloon.
Zeker is in elk geval dat dit gebied rijk was aan graven van welgestelde Joodse families. Ten oosten van het Onuphrius klooster bevindt zich ook het schelpgraf. Tegenwoordig wordt dit ook wel, waarschijnlijk ten onrechte, ‘het graf van Annas’, de schoonvader van Kajafas, genoemd. Het was oorspronkelijk een prachtig grafcomplex met een voorhof, dat waarschijnlijk dateert uit de tweede of derde eeuw.
Bijbehorende Bijbeltekst:
“… daarom noemen ze dat stuk grond in hun eigen taal Akeldama, wat ‘bloedgrond’ betekent.” Handelingen 1:19b.
(Dit artikel verscheen ook in de serie Bijbelse geografie en archeologie in Israel Aktueel ).