Jeruzalem herdacht maandag dat de Britse opperbevelhebber generaal Edmund Allenby honderd jaar geleden de Oude Stad van Jeruzalem binnentrok. Daar las hij een verklaring voor op de trappen van de Stadscitadel, het tegenwoordige Toren van David Museum.
Jeruzalem voor de Britten
Weg gebaand
Met deze historisch belangrijke gebeurtenis kwam meer dan 400 jaar Ottomaans bewind ten einde. De weg was gebaand voor de oprichting van de staat Israël.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog had Turkije zich aangesloten bij Duitsland en Oostenrijk. Deze centrale mogendheden voerden oorlog tegen de geallieerden (Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland).
Na twee mislukte aanvallen van de Ottomaanse troepen in 1915 en 1916 op het Britse leger in Egypte, besloten de Britten aan te vallen. Ze wilden niet dat het Suezkanaal in handen van de Turken zou vallen. Deze waterweg vormde een belangrijke verbinding met India, een van de Britse koloniën. Bovendien achtte Londen de tijd rijp voor een overwinning die het moreel van de Britten zou verhogen, na alle tegenslagen in de Eerste
De Britse legermacht, de zogeheten Egyptian Expeditionary Forces (EEF), kreeg versterking van het Australische en Nieuw-Zeelandse legerkorps (Anzac). Dit leger arriveerde in december 1915 in Egypte, nadat de verovering van het schiereiland Gallipoli was mislukt. Ook dienden soldaten uit andere Britse overzeese rijksdelen in dit expeditieleger.
Niet te stuiten
Het Britse leger brak door de Turks-Duitse verdedigingslijn in de Sinaï. Twee pogingen om Gaza te veroveren mislukten echter. De Britse premier David Lloyd George verving generaal Archibald Murray als hoofd van de EEF en benoemde generaal Edmund Allenby in zijn plaats. Hij gaf hem opdracht om Jeruzalem voor Kerst in te nemen.
Het Britse leger trok onder maanlicht naar het oosten in de richting van Beersheva. De woestijnstad viel op 31 oktober 1917. De volgende nacht opende het leger een vier uur lang bombardement op Gaza. Allenby nam Gaza in op 7 november 1917. Op 16 november nam het leger Jaffa in. De geallieerden vielen op 8 december de buitenwijken van Jeruzalem aan. De volgende dag verlieten de Turkse soldaten de stad. De opmars onder Allenby leek niet meer te stuiten.
De generaal las veel en had een droge humor. Zijn paard gaf hij de naam Hindenburg, naar de Duitse veldmaarschalk. Allenby was zeer geïnteresseerd in de natuur. In een brief aan zijn moeder schreef hij vlak voordat hij Jeruzalem bereikte dat hij in het veld madeliefjes, anemonen, krokussen en cyclamen aantrof. Een paar dagen later, op 9 december, schreef hij haar dat het Turkse leger uit Jeruzalem vluchtte in de richting van Jericho. „Mijn geweren vuren op de wegen, mijn vliegtuigen gooien bommen en we gebruiken machinegeweren tegen de vluchtelingen.”
Allenby was een kundig generaal. Simon Sebag Montefiore schrijft in zijn boek over de geschiedenis van Jeruzalem dat hij de bijnaam ”the Bloody Bull” (de bloeddorstige stier) had, om zijn kracht, waardigheid en gestalte. Jemal Pasha, de Turkse commandant, bewonderde Allenby’s „oplettendheid, oordeelsvermogen en hersenen.”
Beddenlaken
De Turken gaven een capitulatiebrief aan burgemeester Hussein Husseini van Jeruzalem. Hij moest ervoor zorgen dat deze bij de Britten terechtkwam. Dat ging niet gemakkelijk. Husseini nam een wit beddenlaken van de Amerikaanse kolonie dat hij aan een bezemsteel knoopte. Een delegatie van verschillende Husseini’s begaf zich op weg, op zoek naar de Britten. Ze kwamen ten westen van de stad verschillende soldaten tegen, maar die weigerden de brief aan te nemen. De soldaten wilden wél met hen op de foto.
Generaal-majoor John Shea, die kwam aangegaloppeerd nadat hij het bericht kreeg, nam de capitulatie aan namens generaal Allenby. Op 11 december reed Allenby op zijn paard via de Jaffastraat in de richting van de Jaffapoort. Hij stapte van de viervoeter af, want Londen had hem dat aangeraden om respect te tonen. Franse en Italiaanse delegaties begeleidden hem toen hij door de poort wandelde.
Kerkleiders
Britse, Australische, Nieuw-Zeelandse, Franse en Italiaanse troepen vormden de wacht. Een delegatie van kerkleiders, rabbijnen en moefti’s wachtte hem op. Op de trappen van de stadscitadel las hij een proclamatie voor over de staat van beleg in verschillende talen, waaronder Hebreeuws.
Hij vertelde dat iedereen moest doorgaan met zijn werk „zonder vrees of onderbreking.” Elke heilige plaats van de drie monotheïstische godsdiensten zou worden gerespecteerd en beschermd „volgens de overtuigingen van degenen voor wie het geloof heilig is.”
Vier eeuwen Ottomaanse heerschappij in Jeruzalem waren ten einde gekomen. Joden en christenen in de stad reageerden enthousiast op de komst van de Britten. Jeruzalem telde ongeveer 70.000 inwoners: 45.000 Joden, 12.000 moslims en 13.000 christenen. Christenen beschouwden het als een kerstcadeau. En het was ook Chanoeka, waarbij de Joden vieren dat de Makkabeeën het land Israël bevrijdden van de Seleuciden.
„In december 1917, toen kandelaars in Jeruzalem en de Joodse wereld brandden en religieuze Joden hun gebeden van dankbaarheid uitspraken voor de verbazingwekkende samenloop van om-standigheden”, schrijft de histo-ricus Howard Sachar, „werd de bevrijding van de Turkse onderdrukkers ontvangen met overvloedige dankbaarheid door de verontruste, halfuitgehongerde Arabische en Joodse bevolkingen.”
Lang bleef Allenby niet in de stad. Er volgde nog een lange periode van strijd. Allenby’s troepen trokken slechts langzaam op tijdens de strenge winter. Joden in het noorden van Palestina bleven gijzelaars onder Turks bewind. Deserteurs terroriseerden Joodse nederzettingen, plunderden Joodse eigendommen en vermoordden zelfs Joden.
Ook voor de Joden die een eigen staat wilden oprichten wachtte een strijd. Opeenvolgende Britse regeringen waren hun minder welgezind. Die staat zou pas meer dan dertig jaar later een feit worden, toen een door de Tweede Wereldoorlog verzwakt en moegestreden Groot-Brittannië het land verliet.






