Ds. Danny Awad, presbyteriaans predikant in Beit Sahour, loopt de trap op en opent de deur. Vanaf het platte dak van de kerk kijken we over het landschap. Uit het dak steken ijzeren stangen – de bedoeling is dat er in de toekomst nog een verdieping bovenop wordt gebouwd. Maar daar heeft de kerk nu nog geen geld voor.

Beit Sahour is een van de van oudsher christelijke stadjes ten zuiden van Jeruzalem: Beit Sahour, Beit Jala en daartussenin Bethlehem. Tussen Jeruzalem en deze drie plaatsen in Palestijns gebied loopt de veiligheidsbarrière die Israël aanlegde om de kans op aanslagen te verkleinen. Beit Sahour en Beit Jala hebben nog steeds een christelijke meerderheid; Bethlehem niet meer. Vele moslims vestigden zich in Christus’ geboortestad en christenen emigreren.

De ongeveer zestig leden tellende presbyteriaanse Barakakerk heeft behalve een kerkgebouw in Beit Sahour en Bethlehem een educatief centrum in Beit Sahour. Ds. Awad brengt me er samen met een andere journalist met het kerkbusje heen. Aan het einde van de middag komen hier scholieren voor bijlessen, ’s avonds volgen volwassenen hier cursussen. Op de bovenverdieping bevindt zich een groep kleine kinderen in de crèche, die door twee Palestijnse vrouwen wordt geleid. Niet alleen christenen, ook moslims kunnen in het centrum terecht.
In het gebouw ontmoeten we zijn vader, voorganger ds. George Awad (73). Hij studeerde theologie in Singapore en werd tot predikant benoemd in 1985. Hij neemt plaats in de zaal voor de computercursussen. Ds. Awad senior vertelt dat hij met het centrum scholieren een grotere kans wil bieden te slagen voor het eindexamen en daar hoge cijfers bij te halen. Als dat lukt, maken ze meer kans om hier of in het buitenland goede universiteiten of hogescholen te vinden. Wie in Israël wil studeren, doet er goed aan zich in het centrum te laten bijspijkeren in het Hebreeuws.”
Naar welke scholen gaan de kinderen overdag?
„Er zijn hier vele scholen. De belangrijkste zijn de regeringsscholen, die zijn het goedkoopst. Verder heeft elk kerkgenootschap zijn school: er zijn lutherse, rooms-katholieke, Grieks-katholieke en Grieks-orthodoxe scholen. Moslims sturen hun kinderen het liefst naar een christelijke school. Ze krijgen daar betere persoonlijke en geestelijke begeleiding.”
Hoe is de relatie tussen moslims en christenen?
„Over het algemeen heel goed. Zij hebben ons nodig, wij hen. We hebben in het dagelijks leven geen problemen met hen. Maar het aantal christenen wordt wel steeds kleiner en de omvang van de moslimbevolking al groter.”
Is de emigratie van christenen ook een probleem voor uw kerk?
„Zeer velen gingen al weg vanwege de politieke en financiële problemen en omdat hier steeds meer moslims komen. Ze voelen zich beperkt in hun mogelijkheden. Als ze de kans hebben om te vertrekken, doen ze dat. Sommigen die in het buitenland studeren, komen nooit meer terug. Complete families zijn vertrokken. Ze verkopen hun huizen aan moslims. Ze gaan naar Amerika en naar andere landen. Mensen uit onze kerk zijn naar de golfstaten gegaan om daar te werken. Slechts een gering aantal keert terug.
De Palestijnse Autoriteit ontvangt veel geld om wegen aan te leggen. En het is goed om hier mooie straten te hebben. Maar ze vergeten de kerk. De kerk kan veel dingen doen die niemand anders kan doen. Als voorganger weet ik wat hun noden zijn. Een vrouw die ik met de auto had opgehaald om naar een gebedsbijeenkomst in Bethlehem te gaan, zei: „We hebben soms geen brood om te eten. Kunt u ons helpen?” Voor zulke mensen zorgen wij. Deze vrouw heeft kinderen van acht en twaalf jaar. Zij vindt het niet erg dat ze, zoals het er nu uitziet, naar het buitenland gaan om voor zichzelf en hun ouders te zorgen als ze volwassen zijn. De kerk weet wie ze wel en niet moet helpen. Wij weten wie ons bedriegen en wie niet. Wij zijn als hun geestelijke vaders.”
Uw kerk heeft twee voorgangers. Hoe komt u aan het geld?
„We hebben ook twee kerkgebouwen. Ons beleid is ons te vermenigvuldigen. In Beit Sahour bereiken we de mensen die niet naar Bethlehem kunnen. Met twee kerken en het educatief centrum is er veel werk. We hebben meer dan één voorganger nodig. Soms is de een ziek of in het buitenland. Bovendien word ik steeds ouder. Het is de genade van God dat een jonger persoon –mijn zoon– klaar staat en alles weet. Maar de kerk kan ons niet allebei onderhouden. Daarom had ik een fulltimebaan, als verpleegkundige. Mijn zoon geeft ook les op het Bethlehem Bijbelcollege.”