TEL AVIV/JAFFA – Doris Hiffawi verwachtte deze maand twintig groepen in haar huis in Jaffa om salades en gebak te eten en koffie te drinken. „Ze hebben allemaal afgezegd: Joodse groepen, vrienden en personeelsleden van bedrijven.”
Haar huis staat niet ver van het strand. Luxueuze lichtgele appartementen zijn daar verschenen in mediterrane stijl. Daartussen staan de oude, lage en soms wat vervallen huisjes. De politie patrouilleert op motoren en een paar agenten hebben hun tweewielers geparkeerd naast de mensen die bij een halte op de bus wachten.
De winkels bij haar in de buurt zijn gedeeltelijk weer open. Sommige winkels hebben schade opgelopen, maar de huizen bleven gelukkig gespaard bij de straatgevechten tussen Arabieren, Joden en de ordetroepen. „Iedereen rende achter iedereen aan. Het was verschrikkelijk. Paniek hing in de lucht. De mensen waren bang.”
De hoop op betere tijden wankelde. „Tijdens de coronacrisis kon niemand komen. Toeristen kwamen het land niet meer binnen. We begonnen net weer te werken en ….”, ze klapt in haar handen, „iedereen zegde af.”
Etnisch geweld
In Israëls gemengde Arabisch-Joodse steden brak namelijk etnisch geweld uit. Arabieren vielen Joden aan, Joden vielen Arabieren aan. Joden in Lod waren ontzettend bang en moesten door de politie uit hun huizen geëvacueerd worden. Huizen, winkels en restaurants liepen zware schade op, moordzuchtige oproerkraaiers poogden anderen te lynchen.
In de naburige stad Bat Yam overleefde een Arabier ternauwernood een lynchpartij. De politie hield volgens haar in Bat Yam rechts-radicale Joden tegen die naar Jaffa wilden trekken. Ze behoorden tot de La Familia, de beweging van hooligans van de voetbalclub „Beitar Yerushalayim.” Een 12-jarige jongen raakte zwaar gewond nadat een rellenschopper een brandbom naar hem smeet. De politie hield daarvoor enkele Arabieren als verdachten aan.
Om u aan te melden voor de gratis nieuwsbrief, klik hier. Kernwoorden: Israël en omgeving, christelijk geloof, human interest en persoonlijk.
Arabieren waren bang als Arabier herkend te worden. Tijdens de laatste gevechtsronde tussen Israël en Hamas in Gaza was ze met haar dochter in een winkel in Holon, toen het luchtalarm klonk. „We waren met tien mensen. Allemaal begonnen ze te rennen naar een veilige plaats. Ik sprak Hebreeuws met mijn dochter want ik was bang dat de mensen ons zouden herkennen als Arabieren. Mijn zoon draagt een kruisje, dat hij onder zijn hemd verborg. Hij was bang.”
Maar voor haar blijft Jaffa dé stad. De familie van haar man kwam uit Libanon in 1888 en heeft een winkel en koffiebranderij. „Tot nu toe durfden alleen enkele Arabische buren de zaak binnen te stappen. Mensen zijn bang om naar Jaffa te komen. Het is jammer dat we bang zijn voor elkaar.”
Gaza
Haar familie komt oorspronkelijk uit Gaza. Toen in 1948 een groot gedeelte van de inwoners van Jaffa vluchtte in de Onafhankelijksheidsoorlog, kwam een deel van haar familie in Gaza terecht. „Mijn grootmoeder weigerde haar huis in Jaffa te verlaten. Ze zei: als ik moet sterven, dan sterf ik in mijn eigen huis. Ze had een kleine tweeling en ze bleven hier.”
„Ik had een geweldige jeugd in Jaffa. Met de christelijke feestdagen ontvingen we mijn vrienden, zowel moslims als Joden. Ik werd geboren in een Grieks-orthodox gezin. Later ging ik over naar de Rooms-Katholieke Kerk, omdat mijn echtgenoot tot die kerk behoort.”
Aan het einde van de jaren zeventig vertrokken bewoners naar plaatsen als Bat Yam en Holon. Jaffa werd een plek met criminelen die drugs verkochten en mensen vermoordden. Toen besloot de gemeente Tel Aviv Jaffa op te knappen en een park aan te leggen langs het strand. Rijke mensen, vele Joden en enkele Arabieren, kochten onroerend goed bij de zee. Er verschenen mooie, nieuwe gebouwen.
Prijzen
De plaatselijke bewoners waren bezorgd over deze ontwikkelingen. Jaffa werd zeer duur. Arabieren zeiden: dit is ons gebied. Rond vijftig gezinnen verhuisden naar Ramle en Lod. Ze waren niet meer in staat om huizen te kopen. Over twintig jaar is er hier geen jonge generatie van Arabieren meer. Prijzen voor de huizen lopen op tot 750.000 tot een miljoen euro.”
Ze hoopt dat haar familie behoort tot de Arabische bewoners die staande kunnen blijven. Haar schoonvader bouwde het huis in 1991 na de Golfoorlog.
Voor het huis bevindt zich een patio, afgescheiden van de straat met een muur. In de woonkamer liggen karpetten op de tegels, de schalen met de salades en het gebak op tafel zijn rijk gedecoreerd. „Nu zijn Arabieren en Joden nog boos, want iedereen probeerde de ander te treffen. Maar ze hebben een kort geheugen. Dit is niet de eerste keer dat dit gebeurt. Ook in 2000 waren er zware onlusten. Ik heb er een goed gevoel over. Mensen houden ervan naar Jaffa te komen. Ze zijn dol op onze hummus en knafeh.”
Beschermd niet langer
De krant Haaretz schreef in een redactioneel hoofdcommentaar dat ongeveer de helft van Jaffa’s 20.000 Arabieren in huizen wonen die van andere Arabieren zijn geweest voor 1948. Ze kregen de status van „beschermde huurders”.
Israël bepaalde ook dat de derde generatie deze beschermde positie zou verliezen. Dat wil zeggen dat hun huizen bij de derde generatie zouden worden verkocht. De beschermde huurders kunnen die zelf kopen, maar doordat de prijzen zo gigantisch gestegen zijn, is dat meestal onmogelijk. Uitzetting dreigt nu voor honderden gezinnen. Dit is een van de oorzaken van de volkswoede in Jaffa.
Een versie van dit artikel verscheen eerder deze maand in het Reformatorisch Dagblad.
Foto’s: Jaffa en Doris Hiffawi @ Alfred Muller
Beeld: Alfred Muller