In het maandblad Reveil van juli/augustus las ik: “De Bijbel verzekert dat de mens gemaakt is naar het beeld van God. Dat betekent niet dat er iets goddelijks in ons zou zitten, waardoor wij boven de rest van de schepping verheven zouden zijn. Nee, het betekent dat God het voorbeeld is en dat wij hem mogen na-apen. Beeld van God zijn, is geen eigenschap ván de mens, maar eenopdracht áán de mens.”
Ik fronste mijn wenkbrauwen toen ik dat las. Is dat zo? Ik dacht gelijk aan het interview dat ik in 1996 had met rabbijn Elazar Gelbstein. Het was de tijd waarin de zware, barbaarse terreuraanslagen op Israëlische burgers waren begonnen. Kamikazeterroristen bliezen zichzelf op in bussen, restaurants, feestzalen en winkelstraten.
Zondagmorgen om half zeven
Rabbijn Elazar Gelbstein sliep nog toen zondagmorgen om half zeven het alarm ging. „Ontploffing in de Jaffastraat. Iedereen die kan, er met de ambulance heen”, knetterde het uit de mobilofoon van de Magen David Adom-ambulancedienst. Zijn vrouw zei: „O nee, niet weer”.
Terwijl hij zich snel in de kleren hees, belden hij en zijn kinderen de andere vrijwilligers. „Schiet op. Kleed je aan. Een ontploffing”, riepen ze tegen elkaar. Gelbstein scheurde naar het kantoor. Pakte de uitrusting die altijd klaarstaat en vervolgde de rit.
De eerste vrijwilligers van de Chesed shel Emet (“Ware barmhartigheid”) waren al gearriveerd op de plek des onheils, bij het postkantoor. Hun verschrikkelijke karwei begon. Voor de tweede zondagmorgen achtereen. Voor de tweede maal lijn 18.
Verwrongen staal
Israël krijgt ervaring met de bomaanslagen van de Izzadin al-Qassem-factie van de islamitische verzetsbeweging Hamas, de extremistische moslimbeweging die van geen compromis met Israël wil weten. Die zich in een jihad, een heilige oorlog, beschouwt tegen de Joodse staat.
De eerste seconden na de klap is het doodstil. Twee, drie minuten later klinkt het gegil van de sirenes door de lucht.
Tientallen ambulances schieten door de straten van Jeruzalem. Politiemensen trachten orde te creëren in de momenten van verwarring, destructie. Angst. Woede. Brandweermannen blussen het vuur en zagen de slachtoffers uit het verwrongen staal. Soldaten helpen bij de berging uit de wrakstukken.
Het bomeskader zoekt de omgeving af op mogelijk nog meer explosieven. De verslaggevers van radio Kol Yisrael gaan met trillende stem de ether in. En de mannen van rabbijn Gelbstein vervullen hun gruwelijkste taak – die zij vrijwillig hebben gekozen.
Gehuild als een kind
Qua postuur past Gelbstein bij zijn persoonlijkheid. Een forse, sterke man, die veel aankan. „Hoe kan ik ‘s nachts nog slapen? Ik slaap omdat ik moe ben. Het is niet gemakkelijk om in te slapen. Als je op bed ligt, komt alles weer boven. Je vertelt niemand hoe erg het is. Ik ben geen supermens. In de afgelopen twee weken heb ik vaak gehuild. Niet gewoon gehuild, maar hard gehuild. Gehuild als een klein kind. Misschien is het goed om te huilen. Daarmee gooi je alles naar buiten. Dat is de therapie. Om nóg een keer sterk te zijn.
De rabbijn spreekt nog even door de telefoon met zijn helpers. Dan keert de rust weer in zijn vertrek. Met twee monitoren naast de tafel kan hij de bewegingen van iedereen in en om het gebouw in een orthodoxe wijk in Jeruzalem volgen.
Lang heeft Gelbstein niet met de pers willen spreken. „Als iemand ons wat vroeg, kreeg hij gewoon geen antwoord. Wij willen namelijk niet dat mensen aan vreselijke dingen denken. Maar nu is er iets veranderd. Nu ziet iedereen toch alles al. We hebben geen keus meer. We moeten wel praten. Bovendien hebben we een boodschap, bestemd voor iedereen. Voor het Joodse volk en voor de andere volken”.
Schokkend
In 1989 begon de Chesed shel Emet zich als groep te organiseren, toen een Palestijn uit de Gazastrook aan het stuur van lijn 405 tussen Tel Aviv en Jeruzalem trok, waardoor de bus het ravijn in stortte. De gemeente benaderde Gelbstein met het verzoek een groep vrijwilligers te vormen. Hij vond via advertenties en eigen contacten twintig tot dertig orthodoxe mannen.
Velen vielen af na het zien van de films die te schokkend waren om op de televisie te worden getoond. Want als ze de film niet zouden kunnen zien – hoe zouden ze dan de werkelijkheid kunnen verwerken?
De ploeg van Chesed shel Emet in Jeruzalem telt inmiddels 128 vrijwilligers. Ze werken ook bij ongelukken. Soms wordt iemand van hen in een wijk geroepen. Soms worden ze opgebeld. En op 25 januari wist Gelbstein van de explosie van lijn 18, omdat hij die zelf hoorde.

Getrouwd
Zijn manschappen vormen een bonte mengeling van harediem (streng orthodoxen): Satmar en Lubavitscher chassidiem, Neture Karta, Toldat Arön (“die gekleed zijn als zebra’s”), sefardiem en asjkenaziem, rabbijnen, academici, winkeliers, advocaten en gepensioneerden.
In het uur van de dood is de verdeelde haredische gemeenschap één. „Dat is het mooie. Er is geen verschil van wie en wat”, licht Gelbstein toe. Een eis is dat de vrijwilligers getrouwd zijn. Gehuwden hebben volgens Gelbstein meer verantwoordelijkheidsgevoel. Ze hebben een gezin en zijn zich beter bewust van de ernst van het leven. Ook studeren de meeste ongetrouwden aan de yesivot, de talmoedscholen. Hij wil ze niet van hun religieuze studies af halen.
Bijna alle vrijwilligers van Chesed zijn ook vrijwilliger bij de Magen David Adorn, het Israëlische equivalent van het Rode Kruis. Om deze reden had Gelbstein zondagmorgen de mobilofoon aanstaan. Soms werkt hij als ambulance chauffeur. Dat was bijvoorbeeld het geval op een avond in 1994, toen in de winkelstraat Nachalat Shiva twee Hamasleden in alle richtingen om zich heen schoten.
Zestien minuten na de schietpartij arriveerde Gelbsteins ambulance al met een slachtoffer bij het ziekenhuis. Het was echter te laat. Het slachtoffer, een Arabier die door de terroristen was geraakt, was reeds overleden.
Joodse wet
De zeven werken van barmhartigheid lopen op naar een climax: de hongerigen spijzigen, de dorstigen te drinken geven, de naakten kleden, de vreemdelingen herbergen, de gevangenen bezoeken, de zieken bezoeken en de doden begraven.
De vrijwilligers hebben een goed hart, merkt Gelbstein op. Hun barmhartigheid is gemiddeld groter dan die van andere mensen. Maar er zijn ook anderen die grote barmhartigheid hebben. Zij helpen de kinderen van de slachtoffers, bezoeken de gewonden of schenken geld. „Ook dat zijn barmhartigen, maar ze zouden dit werk emotioneel niet aankunnen”.
„De Joodse wet zegt dat het een mitzwa (gebod) is om elk mens, elk lichaam, elk slachtoffer te begraven. Iedereen van het hele volk Israël is verplicht dat te doen, zelfs tot de president toe. Maar wij doen het namens het volk. Joden die in de opstanding geloven, geloven dat God volledig gezond en nieuw leven zal geven. Dat ontslaat ons niet van de plicht het maximum van de gestorvene te verzamelen en te begraven wat mogelijk is. Bij een brand bijvoorbeeld verdwijnt het lichaam. Maar wat er overblijft, begraaf je. Je doet het maximale”.
Gods beeld
„God heeft de mens namelijk naar Zijn beeld geschapen. Elk mens is een afbeelding van Hem. Dat beeld moet volledig worden begraven. Je brengt de delen bij elkaar en zo geef je het beeld zijn vorm terug. Je tracht het maximum te herstellen van wat iemand is geweest. Ook voor de familieleden van de slachtoffers is het een geweldige troost als ze zien dat wij al het mogelijke doen om alles terug te vinden. Zodat de slachtoffers met respect kunnen worden begraven”.
De stoffelijke resten worden in plastic zakken gedaan. Als alles is gevonden, hebben de vrijwilligers van Chesed shel Emet hun werk gedaan. De resten worden naar het pathologisch centrum Abu Kabir gebracht, waar experts ze identificeren door biologisch onderzoek. „Dat is heel moeilijk, maar het moet”, zegt Gelbstein.
De leden van de Chesed shel Emet maken geen enkel onderscheid tussen Joden en niet-Joden. „Drie maand geleden was er een ernstig verkeersongeluk. Acht Arabische bouwvakkers uit Nazareth en een Jood stierven. Met dezelfde kracht, met dezelfde energie en met dezelfde middelen deden wij ons best de lichamen de laatste eer te geven. Je vraagt niet of iemand wel of geen Jood is. Dit is een beeld van een mens. Je moet respect heb ben voor de persoon zelf. Voor de familie. Voor de natie. Voor de wereld”.
Onze boodschap
„Anderhalf jaar geleden liet een terrorist een bom afgaan bij het Internationaal Congres Centrum in Jeruzalem. Alleen hijzelf kwam om. Hij lag op straat, zonder armen, zonder benen. Wij zochten alles bij elkaar. Iedereen vroeg ons: „Waarom doen jullie dt? Een paar minuten geleden wilde hij jou nog vermoorden”. Ik zei: „Dat is waar. Toen hij nog leefde kwam hij om ons te doden. Omdat hij wil doden, moeten wij hem doden. Maar als hij gedood is, geef hem de eer”. Met stemverheffing: „Hij is het niet!
Hij is het niet! Het is het beeld van Elohim. Zo zien wij hem. Dat is onze boodschap voor de wereld”.
Toen hij met zijn vrijwilligers zondag de stoffelijke resten van de slachtoffers bijeen zocht, ging de mobiele telefoon van Gelbstein. Aan de lijn was zijn vriend uit Frankrijk. Die zei: „Ik zie je nu op de CNN. Ze laten zien hoe Joden de gevallenen bij elkaar zoeken. Niet de president en niet de politie laten ze zien, maar ze laten jullie zien, die de Joodse plicht doen”.
„Dat is precies wat wij willen laten zien: dat het lichaam van de mens heilig is. Niet omdat jij heilig bent, niet omdat ik heilig ben. Maar het is iemand die naar het beeld van de Heilige is gemaakt. Dat geeft ons kracht naar de plaats van de explosie te rennen. Op de ladders te klimmen. Op de daken en op de muren te klauteren en de hele omgeving af te zoeken”.
Tot stof wederkeren
Gelbstein wijst op enige bijbelgedeelten die van belang zijn voor zijn werk. Zo is in Deuteronomium 21 vers 23 geschreven dat iemand die is overleden, dezelfde dag moet worden begraven. Ook al heeft de tekst betrekking op iemand die terechtgesteld is door het gerechtshof. Verder noemt hij Genesis 3 vers 19. Want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren. Alle stof.
Psychologen van Amcha, de organisatie voor hulp aan overlevenden van de holocaust, heeft een voorstel ingediend met de leden van de Chesed shel Emet te praten. „Volgende week donderdag hoop ik van hen te horen op welke manieren ze kunnen helpen. Natuurlijk zal iedereen van onze groep die hulp nodig heeft, dat krijgen”.
Nu al komen de vrijwilligers na afloop van hun werk bij elkaar. De samenwerking met de politie laat ietwat te wensen over. Rabbijn Gelbstein heeft een dikke stapel met instructies van de overheid, maar dat werkt niet. De politie bijvoorbeeld wil dat de mannen vanuit een magazijn werken. Gelbstein prefereert echter een rijdend magazijn om sneller bij de ramp te zijn.
Hij gelooft in het vrijwilligerschap, in het werk van de Gideonsbende. Kissinger heeft eens gezegd in verband met oorlog: hoe groter het regime, hoe langer het duurt voordat de instructies van hogerhand zijn neergedaald. Het tegenovergestelde is ook waar: met een kleine, zelfstandige groep vrijwilligers kan een probleem direct worden aangepakt.
Brief Peres
Gelbstein opent zijn tas en pakt een brief van premier Peres. De premier dankt hem voor zijn werk en biedt hulp aan. „Ik heb een basis nodig, met draagbare telefoons en oproepapparaten”, zegt Gelbstein. „Drie dagen geleden schreef iemand nog dat het een schande is dat als wij een ladder nodig hebben wij die aan de gemeente of brandweer moeten vragen. Ik zei: Dat doen we al drie jaar”.
„Gelukkig hebben we vrienden over de hele wereld, die ons begrijpen en ons helpen door ons giften te geven. Als wij meer geld zouden hebben, zouden wij dit werk beter en sneller kunnen doen. Omdat het nu zo langzaam gaat, is de focus van de wereld op de lichamen gericht. We zouden een magazijn in een auto moeten hebben en een tent, om daar de stoffelijke resten in te leggen. We proberen de lichamen zo snel mogelijk te bedekken, wat is geschreven in de halacha. Door het slachtoffer te bedekken, geven we het respect. Hij heeft niemand meer die nog voor hem, kan spreken”.
Allen weten wat angst is. Allen bidden dat er geen tweede explosie plaatsheeft. Met de hulp van de Heilige Naam zal dat niet gebeuren, weet Gelbstein stellig. De veiligheidsdienst doet zijn best. Maar deze zal de mogelijkheid van een aanslag nooit helemaal kunnen voorkomen. De rabbijn en zijn Gideonsbende van vrijwilligers zijn overal op voorbereid. Alles staat al weer klaar.
Beeld top pagina: Israëliërs steken kaarsen aan op de markt Machané Yehuda in Jeruzalem voor de slachtoffers van een bomaanslag. Beeld: GPO.
Een versie van dit artikel verscheen ook in het Reformatorisch Dagblad